Pediaters aan het woord

Debat georganiseerd door de Onafhankelijke Ziekenfondsen (Brussel – Mei 2018)

Op 24 mei 2018 vond op initiatief van de Onafhankelijke Ziekenfondsen een bewogen debat plaats tussen een vijftigtal pediaters uit het hele land.


Zij werden vertegenwoordigd door:

  • Prof. Georges Casimir, Voorzitter van de Academie voor Kindergeneeskunde
  • Prof. Ann De Guchtenaere, Voorzitter van de Vlaamse Vereniging voor Kindergeneeskunde (VVK vzw)
  • Prof. Anne Malfroot, Voorzitter Belgische Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Dr. Michel Pletincx, Voorzitter van de Belgische beroepsvereniging van Kinderartsen
  • Dr Hilde Van Hauthem, pediater in Sint-Pieters-Leeuw en het ziekenhuis Sint-Maria Halle

De ontmoeting ging uit van het idee om zich te buigen over de toekomst van het beroep dat ‘fundamenteel is voor de ontwikkeling van de kinderen, in de zorg en de ziektepreventie’. En vooral over de toekomst van de ziekenhuisorganisatie en –financiering.

Diverse thema’s kwamen aan bod bij de tussenkomsten van de sprekers of bij de reacties van de aanwezige pediaters en zorgprofessionals. Ze waren het duidelijk niet allemaal eens…

Te weinig pediaters?

Volgens de cijfers die Dominique De Temmerman (pediater en expert bij de Onafhankelijke Ziekenfondsen) aan het begin van het debat aanhaalde, telt België 1975 erkende pediaters, ofwel 1 actieve pediater voor 100 geboorten.

De Onafhankelijke Ziekenfondsen zijn duidelijk begaan met deze vaststelling en stellen als eerste vraag: “Moeten we ons ongerust maken over de toegang van kinderen tot kwaliteitsvolle verzorging als we weten dat bepaalde ziekenhuisstructuren pediaters tekort hebben? En zal de hervorming rond de ziekenhuisnetwerken het moeilijker maken om een pediater in de buurt te vinden?”

Prof. Casimir neemt het woord: “Het klopt dat er te weinig pediaters zijn, maar indien de organisatie van de zorg beter beheerd werd, zou dat niet zoveel problemen geven. We moeten hoe dan ook werken binnen netwerken en maximaal samenwerken met de huisartsen, wat zij zijn onze confraters en zijn verrichten het meeste eerstelijnswerk.

Dr. Pletincx is het daar volmondig mee eens en vervolgt: “We moeten vertrekken van de behoeften van het kind en het optimaal begeleiden en verzorgen. Daarvoor is samenwerking tussen pediaters en huisartsen (bij voorkeur met een bijkomende pediatrische opleiding) noodzakelijk. Gelukkig bestaat er een oplossing: het (elektronisch) globaal medisch dossier. Dat moet absoluut veralgemeend worden, want zo kunnen de medische gegevens van de patiënten gedeeld worden en veel makkelijker aangevuld door alle betrokken artsen.

Hebben de pediaters een eerstelijnsrol te vervullen?

“Wanneer een kind ziek is, wordt het doorgaans eerst verzorgd door de huisarts, alvorens het wordt doorverwezen naar de pediater. “De pediaters werken bovendien niet ’s avonds, dus moeten de ouders ofwel de huisarts, ofwel de spoeddienst raadplegen,” stelt prof. Malfroot vast. “De pediaters werken ook ’s avonds,” reageert dr. Hilde Van Hauthem. “Volgens mij moeten zij ook een eerstelijnsrol vervullen.

Het is duidelijk dat de gewoonten van de patiënten verschillen van streek tot streek. Volgens een pediater in het publiek raadplegen de Walen makkelijker een huisarts dan een pediater. In Brussel heeft men dan weer de gewoonte meteen een pediater aan te spreken.

Een Luikse huisarts vervolgt: ‘Een kind zou alleen een pediater moeten raadplegen, indien de pathologie echt niet kan behandeld worden door de huisarts. Een specialist raadplegen is dus niet altijd nodig, integendeel.

Op voorwaarde dat hij de nodige competenties bezit om kinderen te verzorgen,” reageert een andere pediater. Hij vervolgt: “Ik denk dat we de huisartsen moeten verplichten om een competentiecertificaat al te leveren voor elke discipline die ze echt beheersen.

Volgens mij hebben beide professionals een eerstelijnsrol te vervullen,” sust prof. Casimir, die blijft aandringen op het belang van de organisatie van de zorg. “Ouders die voldoende opgeleid zijn beseffen al snel de ernst van de ziekte van hun kind en begeven zich spontaan naar ofwel de huisarts, ofwel de specialist.”

Ziekenhuispediatrie: een harde job

Dr. Pletincx stel vast: “De job van ziekenhuispediater is echt hard, vooral ’s nachts en in het weekend. Daarom moet je met velen (minstens 4) zijn om alles het hoofd te bieden. Het werk maximaal verdelen kan helpen om burn-out tegen te gaan. Het is ook essentieel dat het beroep beter verloond wordt en dat de work-lifebalance verbetert.

Het probleem van de burn-out kwam ook buiten de conferentie aan bod via een Brusselse pediater die nu in een ziekenhuis in Charleroi werkt. Hij vertelde dat hij al verschillende keren geconfronteerd werd met collega’s die er de brui aan gaven omdat ze overbevraagd waren, omwille van de opeenvolgende wachtdiensten en de enorme verantwoordelijkheden. Zelf verliet hij het ziekenhuis omdat hij aanvoelde dat hij een breekpunt naderde.

Moeten we de sub-specialismen erkennen?

De pediatrische sub-specialismen (of volgens een aanwezige pediater ‘extra-specialismen’) worden niet erkend door de Belgische staat. Dat betekent volgens prof. Anne Malfroot dat ze gewoonweg niet bekend zijn: “De andere zorgprofessionals weten zelfs niet dat we bestaan, dus hoe kunnen ze patiënten naar ons doorverwijzen?

Iemand van de FOD Volksgezondheid verklaart kort de redenen voor de niet-erkenning: “We vrezen dat indien we de pediatrische sub-specialismen erkennen, de betroffen pediaters niet langer zullen willen deelnemen aan de wachtdiensten in de ziekenhuizen, wat het tekort nog schrijnender zou maken.
Daar ben ik het niet mee eens,” reageert prof. Malfroot. “Wat telt voor ons is het belang van het kind, dus we zullen altijd wachtdiensten blijven lopen. Dit is voor mij een vals voorwendsel. Ik denk dat vooral het kostenplaatje een probleem vormt.

Wat met het verkorte verblijf in het ziekenhuis?

Een gevoelig onderwerp met vrijwel uitsluitend kritische stemmen. “Hier gaat mijn bloed van koken,” zegt prof. Ann De Guchtenaere. Voor dr. Pletincx “houdt het onvoldoende lang kunnen opvolgen van het kind risico’s in. We moeten alles opnieuw bekijken en een betere opvolging verzekeren. We moeten het aantal ziekenhuisdagen ook tellen vanaf de bevalling, en niet vanaf de opname.

Om de korte verblijven te compenseren, moeten de huisbezoeken van vroedvrouwen en andere zorgverleners talrijker en beter georganiseerd zijn. Dr. Hilde Van Hauthem vertelt dat dit vrij goed lukt in het ziekenhuis van Leuven: “De huisartsen, de vroedvrouwen en de pediaters werken samen om moeder en kind dagelijks op te volgen. Dat vergt enige organisatie, maar het is mogelijk.

Forfaitarisering laagvariabele zorg

Bij dit onderwerp stelt er zich vooral een probleem bij het bijstaan tijdens een bevalling,” stelt dr. Pletincx. “We moeten het kind absoluut uit het forfait voor de moeder halen, zodat het meteen erkend wordt als een volwaardig menselijk wezen. Dat is essentieel, zeker indien het kind geboren wordt met een specifieke pathologie en in een andere dienst moet verzorgd worden.

Een pediater uit het publiek vindt dit een nobel idee, maar hij maakt zich zorgen over de mogelijke bijkomende kosten. Een financiële kwestie die eens te meer het belang van de
herfinanciering van de ziekenhuizen onderlijnt.

Welke rol kan een ziekenfonds spelen bij de geboorte van een kind?

Om het debat af te sluiten, vroegen de Onafhankelijke Ziekenfondsen zich af welke stappen ze kunnen zetten in functie van het welzijn van het kind. Er weerklonken al snel enkele antwoorden. De voornaamste rol voor het ziekenfonds is:

– de patiënten informeren
– de toegang bevorderen tot gezondheidszorg (bijv: remgeld vergoeden tot 18 jaar)
– het promoten van goede praktijken in de zorg (sporten, gezond eten…)
De Onafhankelijke Ziekenfondsen willen deze rol dit jaar nog ter harte nemen, want hun thema voor 2018 luidt : “Gezond groot worden!

Bekijk het volledige debat op de Youtube-pagina van de Onafhankelijke Ziekenfondsen